Vragen vragen vragen...voor wie even de tijd heeft....ik speculeer niet graag, maar deze stof zet je i.i.g. tot nadenken;
Aantekeningen bij de brief d.d. 23 juni 1998
van de minister van Justitie aan de Tweede Kamer.
Op 23 juni heeft minister Sorgdrager van Justitie de Tweede Kamer schriftelijk geïnformeerd over het onderzoek van de rijksrecherche naar de 'mannen in witte pakken' op de plek van de Bijlmerramp. Het onderzoek werd uitgevoerd op verzoek van de Tweede Kamer. Als gevolg van mijn vroegere werkzaamheden als journalist ben ik vrij nauw bij dit recherche-onderzoek betrokken geraakt. Mede daardoor kan ik een redelijke vergelijking maken tussen de werkelijke resultaten van het onderzoek, en de weergave van die resultaten door de minister in haar brief aan de Tweede Kamer. Het resultaat van die vergelijking is, om het voorzichtig te zeggen, nogal onthutsend.
Het nauwkeurig lezen van de alinea's in de brief van de minister die handelen over de 'mannen in witte pakken' is, het moet gezegd, een leerzame exercitie. Dat wil zeggen: voor wie geïnteresseerd is in de kunst van het versluieren van de waarheid - en deze kunst kent en herkent. Want op het eerste gezicht staat nergens in de brief van de minister een opzichtige leugen. Maar nergens ook vertelt de brief de waarheid; de brief draait eromheen en maakt zaken ondoorzichtig. De wijze van formuleren in de brief van de minister doet sterk denken aan de manier waarop de woordvoerders van president Clinton lieten weten dat hun baas geen 'improper relationship' had gehad met Monica Lewinsky, en vervolgens hardnekkig weigerden te antwoorden op de vraag of die relatie 'sexual' was geweest, ja dan nee.
Een woordenspel dus, de brief van de minister. Bijna briljant, maar evenzogoed malafide. Om dat aan te tonen is het noodzakelijk de twee door mij bedoelde alinea's zin voor zin uiteen te rafelen en van commentaar te voorzien. Zoals ik al zei: een hele exercitie, maar een interessante. We beginnen met de derde zin uit de tweede alinea over de 'mannen in witte pakken:
'Er is één getuige die heeft verklaard dat zich direct na het voltrekken van de ramp, twee personen, van wie hij de indruk had dat het Israëliërs waren, beschermende pakken droegen.'
Even afgezien van het feit dat deze zin niet 'loopt' moet vastgesteld worden dat hier geen onwaarheid staat. Er wordt echter de indruk gewekt dat deze personen in beschermende pakken slechts door deze éne getuige zijn gezien of zijn genoemd. In werkelijk zijn er minstens vijf andere, zeer duidelijke, verklaringen van getuigen over mannen in beschermende pakken die 'direct na het voltrekken van de ramp' zijn gezien. Ook de rijksrecherche heeft die verklaringen. Deze vijf getuigen hebben echter - anders dan deze ene - niet beweerd 'dat zij de indruk hadden dat het Israëliërs waren'. Dat konden zij immers niet weten. Maar ze hebben allemaal dezelfde mannen gezien. Dus zijn er over deze groep mannen minimaal zes duidelijke verklaringen, en niet 'één', zoals de minister de volksvertegenwoordiging tracht voor te en.
Volgende zin in de brief:
'Er zijn verder geen aanwijzingen gevonden dat zich Israëli in witte pakken of beschermende kleding op het rampterrein hebben bevonden.'
Van hetzelfde laken een pak. Het fijntjes toevoegen van de aanduiding 'Israëli' in deze zin maakt de bewering net niet tot een regelrechte leugen. Maar het is wel een schoolvoorbeeld van het verdraaien van de waarheid. Want een feit blijft dat er een groot aantal heel duidelijke getuigenverklaringen bestaat over mannen in witte pakken of beschermende kleding. Volgens de rijksrecherche is er in zo'n geval nog geen sprake van 'feiten' of 'bewijzen', hoewel in Nederland mensen na heel wat minder getuigenverklaringen voor lange tijd achter de tralies zijn gegaan.
Geen feiten of bewijzen dus volgens de rijksrecherche. Maar toch op zijn minst 'aanwijzingen'. Wie ook dat zou ontkennen zou simpelweg liegen. Maar zoals gezegd, daar heeft de minister een truc op bedacht: spreek over 'Israëli' en je hebt géén aanwijzingen. Want al die getuigen spreken alleen over 'mannen in witte pakken of beschermende kleding', en voegen daar niet de aanduiding 'Israëli' aan toe. Kortom: hier wordt door de minister niet gelogen, maar zij versluiert wel de waarheid.
Volgende zin:
'Voorts heeft de hoofdofficier mij bericht dat verschillende verklaringen door getuigen zijn afgelegd over personen in witte pakken.'
Dit is een halve waarheid. Want verreweg de meeste getuigen spreken niet slechts over mannen in witte pakken. Zij spreken over 'mannen in opvallend dikke, maanmanachtige pakken' of over 'mannen in een soort astronauten-outfit'. Dat is een veel duidelijker definiëring - een heel andere zelfs - dan wat de minister suggereert. Het lijkt overigens wel begrijpelijk waarom dit hier gebeurt. Want voor de 'mannen in witte pakken' zijn door de betrokken Nederlandse autoriteiten genoeg onschuldige gegadigden op te voeren; voor de 'mannen in astronautenpakken' zijn die er niet.
Volgende twee zinnen:
'Op het terrein van de ramp zijn vele personen in witte pakken geweest. Naar het zich laat aanzien betroffen dit personen van het zogenaamde LOTT-team (Landelijk Opvang Trauma Team), de GG en GD, van het SIGMA-team (Snel Inzetbare Groep Medische Assistentie) van het Rode Kruis, en andere hulpverleners.'
De minister laat - zoals het hier staat - bewust of onbewust na een echte redactionele koppeling te maken tussen de verklaringen van de meeste getuigen (die immers spreken over een soort astronauten-outfit) en deze hulpverleners. Ze wekt de indruk dat wel te doen maar in feite doet ze het niet. En dus kan ze ook hier weer niet op een echte onwaarheid betrapt worden. Hoewel..., het niet vermelden van iets kan ook een onwaarheid zijn. En dat doet de minister hier. Zij laat de Tweede Kamer namelijk niet weten dat minstens vier vakmensen (twee brandweerlieden, een lid van de Regionale Rampenbestrijding Amsterdam en een ambulancemedewerker) uitdrukkelijk verklaard hebben, dat het bij de door hen gesignaleerde onbekende bergers NIET ging om Nederlandse hulpverleners - mensen die zij vanwege hun werk immers goed kennen.
Volgende zin:
'Er is één getuige die een beschrijving reproduceert over duidelijk afwijkende kledij.'
Opnieuw de suggestie dat er maar één getuige is die het heeft over een andersoortige kledij dan die van de gebruikelijk hulpverleners. En deze keer is dat echt een onwaarheid. Want de teksten van heel veel andere getuigen zijn er simpel op na te lezen. Hier wordt kennelijk gesproken over de het hierboven al genoemde lid van de Regionale Rampenbestrijding Amsterdam, aan wie de rijksrecherche als enige heeft gevraagd om met hulp van een 'computertekenaar' een schets te maken van het pak dat hij onbekende mannen heeft zien dragen. En hij heeft inderdaad als enige op deze wijze 'een beschrijving gereproduceerd'. Maar hij heeft niet als enige deze beschrijving gegéven. Dat hebben veel anderen eveneens gedaan. Het verzwijgen van dit laatste is een gegeven dat in de tekst van de minister voortdurend terugkeert.
Volgende zin:
'Zijn verklaring wordt evenwel niet gestaafd door andere getuigen die toen ook ter plaatse waren.'
De kwestie is hier: wie zijn de andere getuigen die je gehoord hebt? Ik heb zelf ook brandweermensen gesproken die zich de mannen, die het betrokken lid van de RRA gezien heeft, niet herinneren. Maar ik heb daarnaast met omwonenden gesproken die ze wel degelijk gezien hebben, op het hetzelfde moment dat deze RRA-man ze zag. Ook de verklaringen van deze omwonenden zijn aan de rijksrecherche overgedragen. Derhalve is ook deze mededeling van de minister simpelweg onwaar.
Volgende zin:
'Volgens de hoofdofficier is niet, althans onvoldoende komen vast te staan dat lading of wrakstukken, door Israëli of anderen, op onregelmatige wijze zijn meegenomen.'
De hoofdofficier mag deze conclusie natuurlijk trekken. Maar het zou tegenover de volksvertegenwoordiging netjes zijn geweest wanneer in dit geval door de hoofdofficier of de minister tevens was vermeld, dat er wèl 'aanwijzingen' in deze richting zijn. En wel: getuigenverklaringen die bij de Raad voor de Luchtvaart berusten, en waarin sprake is van het feit dat 'getuigen mensen hebben zien slepen met iets dat wel eens een van de zwarte dozen van het vliegtuig zou kunnen zijn geweest'; en minstens één min of meer identieke verklaring van een omwonende, die in het bezit is van de rijksrecherche.
Van belang zijn ook de woorden 'op onregelmatige wijze' ('onrechtmatige' zou overigens beter zijn geweest) in bovenstaande zin. Wanneer namelijk op een zeker moment toestemming is verleend aan Israëli's om bepaald bergingswerk te verrichten op de rampplek, dan hebben zij inderdaad niet 'op onregelmatige wijze' zaken meegenomen. Bij het beschouwen van deze twee alinea's uit de ministeriële brief - twee alinea's waarin welgeteld zeven keer 'nogal soepel met de waarheid wordt omgegaan' - is het wellicht zinnig te verwijzen naar hetgeen de leider van het onderzoek van de rijksrecherche, A.H. Caron, mij tijdens zijn werkzaamheden liet weten. Hij zei, letterlijk: 'Ik maak uiteraard een rapport over mijn bevindingen. Maar bedenk wel, dat wat ik opschrijf, vóór het de Tweede Kamer bereikt, nog door minimaal twee sluizen gaat: die van de hoofdofficier in Amsterdam en die van het ministerie in Den Haag.'
Pierre Heijboer
Amsterdam.
2 juli 1998